5.1.3.5 Meer maatschappelijke ongelijkheid
Meer sociaaleconomische ongelijkheid
Hulpbronnen
De sociaal-economische situatie van inwoners en ook de mate van vertrouwen in het gemeentebestuur laten een verband zien met de participatie in het verenigingsleven. Met een toename van het opleidingsniveau, het inkomen en het vertrouwen neemt ook het aantal mensen toe die de afgelopen 12 maanden actief zijn geweest in het verenigingsleven. In figuur 7.1 is dit verband weergegeven.
Figuur 7.1 Percentage inwoners dat participeert in het verenigingsleven naar
mate van vertrouwen, inkomen en opleiding
Bron: Kennispunt Twente, Burgerpeiling Waar staat je gemeente, 2019
Stijgt het opleidingsniveau dan verrichten inwoners vaker intensief of incidenteel vrijwilligerswerk. Tussen het verrichten van vrijwilligerswerk en een hoge mate van vertrouwen in het gemeentebestuur bestaat ook een verband. Maatschappelijke participatie leidt tot meer vertrouwen in het gemeentebestuur, maar het omgekeerde kan ook het geval zijn.
Daarnaast kunnen mensen met een hoog inkomen vaker op hulp rekenen uit hun sociale omgeving (familie, vrienden en buren) dan lage inkomensgroepen. Het opleidings- en inkomensniveau zijn dus hulpbronnen die een positief verband laten zien met maatschappelijke participatie en het ontvangen van sociale steun.
We zien ook dat vrijwilligerswerk vaker door leeftijdsgroepen vanaf 45 jaar wordt verricht. Enerzijds heeft dit te maken met de gezinssituatie. De jonge inwoners hebben vaker een huishouden met jonge kinderen en beide partners participeren in het arbeidsproces. Deze gezinnen maken minder snel de keuze vrijwilligerswerk te verrichten. Daarnaast hebben jongeren te maken met een hoge studiedruk en studieschuld, waardoor ze minder snel kiezen voor vrijwilligerswerk. Studenten zullen eerder kiezen voor een betaalde baan om zo de studieschuld te verminderen.
De overheid wordt kleiner en dat betekent dat er een groter beroep wordt gedaan op de verantwoordelijkheid van de samenleving. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het toerusten en ondersteunen van inwoners om deel te nemen aan de participatiesamenleving noodzakelijk is als er een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid wordt gedaan. Om zicht te hebben op de behoeftes van inwoners vereist dat van de gemeente een structurele aanpak om met de samenleving in dialoog te gaan over de benodigde ondersteuning en realisatie.
Werkloosheid
Niet in de laatste plaats is arbeidsparticipatie belangrijk als mogelijke hulpbronnen inkomen en sociale contacten. Het werkloosheidspercentage is in 2018, sinds 2012, met 32 procent gedaald en ligt ongeveer op het dalingspercentage van Nederland (34%). In Almelo zet de daling een jaar later in dan in geheel Nederland en in 2018 zien we een versnelling van de daling in Almelo. Deze daling is te danken aan de conjunctuur van de afgelopen jaren. De groei van de werkgelegenheid wordt voor een groot aandeel ingevuld door de niet-beroepsbevolking. Vanuit het bijstandsbestand is de doorstroom naar arbeid kleiner en heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de samenstelling van dit bestand, een substantieel deel van dit bestand heeft te maken met medische en psychische belemmeringen. Het is een uitdaging het werkloosheidspercentage rond het landelijk gemiddelde te houden bij een volgende neergang van de conjunctuur.
Figuur 7.2 Werkloosheidspercentages in Nederland en Almelo voor de periode 2012-2018
Bron: CBS, bewerking Kennispunt Twente
Inkomen
Inwoners die qua inkomen kwetsbaar kunnen zijn komen voor in de groep huishoudens met kinderen en een inkomen tot 120% van het wettelijks sociaal minimum (WSM). In Almelo leeft 15 procent van de minderjarige kinderen in een huishouden met een inkomen tot 120 procent van het WSM. In Nederland gaat het om 11 procent van de kinderen.
Een oververtegenwoordiging van huishoudens met een laag inkomen (inkomen op of onder bijstandsniveau) komt voor onder alleenstaanden en eenoudergezinnen. In tabel 7.1 is te zien dat deze huishoudtypes oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van het totaal aantal huishoudens met een laag inkomen. Ook ten opzichte van de landelijke cijfers ligt voor alle huishoudtypes in Almelo het percentage hoger.
Tabel 7.1 Percentage lage inkomens naar huishoudtype (2016)
Totaal | Eenpersoons-huishouden | Paar zonder kinderen | Paar met kinderen | Eenouder-gezin | Overig huishouden | |
Nederland | 7,9 | 13,9 | 2,5 | 4,0 | 16,3 | 5,6 |
Almelo | 10,7 | 17,8 | 4,8 | 6,2 | 19,6 | 5,7 |
Bron: CBS/RIO, bewerking Kennispunt Twente
Behalve onder huishoudtypes zien we onder herkomstgroepen een inkomensongelijkheid. Mensen met een niet-westerse herkomst zijn ruim oververtegenwoordigd onder de huishoudens met een laag inkomen. Huishoudens met een Nederlandse en Westerse herkomst liggen met respectievelijk 8 en 12 procent rond het gemiddelde van Almelose huishoudens. De huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond ligt beduidend hoger met 25 procent lage inkomens. In tabel 7.2 staan de gegevens voor Almelo en Nederland.
Tabel 7.2 Percentage lage inkomens naar herkomst (2016)
Totaal | Nederlandse achtergrond | Westerse herkomst | Niet-westerse herkomst | |
Nederland | 7,9 | 5,4 | 9,7 | 25,9 |
Almelo | 10,7 | 8,1 | 11,8 | 25,2 |
Bron: CBS/RIO, bewerking Kennispunt Twente
Om inwoners in een kwetsbare inkomensgroep de mogelijkheid te geven mee te doen in de samenleving is inkomensondersteuning voor deze huishoudens essentieel. Kinderen in een situatie met een risico op armoede vormen een belangrijke groep om in de toekomst armoede te beperken. Voorzieningen voor inkomensondersteuning bestaan al, maar kunnen door bepaalde huishoudens beter benut worden. De gemeente kan inzetten op voorlichting, preventieve interventies en een integrale aanpak. Dit laatste is van belang omdat armoede vaak gepaard gaat met onder andere schuldenproblematiek, eenzaamheid en gezondheidsrisico’s.